text
string | label
int64 |
|---|---|
Ik geef een paar voorbeelden.
| 1
|
Ik geef twee voorbeelden.
| 1
|
Ik geef enkele voorbeelden.
| 1
|
Ik heb een paar schoenen.
| 1
|
Ik zag het paar schoenen.
| 1
|
Er lopen een aantal studenten over het grasveld.
| 1
|
Het aantal studenten is dit jaar weer gedaald.
| 1
|
Er staat een tafel vol cadeaus.
| 1
|
Er staat een tafel cadeaus.
| 0
|
Er staat een hele tafel cadeaus.
| 1
|
Dat is een brief jobstijdingen.
| 1
|
Ik zwem in een sloot melk.
| 1
|
Ik zwem in een sloot zand.
| 0
|
Ik zwem in een zee boeken.
| 0
|
Ik zie een kudde olifanten.
| 1
|
Ik zie een kudde vee.
| 1
|
Ik geef les aan een sloot kinderen.
| 1
|
Er is echt een sloot aanmeldingen.
| 1
|
Er demonstreren een boel studenten.
| 1
|
Er demonstreert een boel studenten.
| 0
|
Er demonstreert een groep studenten.
| 1
|
Er demonstreren een groep studenten.
| 0
|
Er demonstreert een aantal studenten.
| 1
|
Er demonstreren een aantal studenten.
| 1
|
Een aantal studenten demonstreert.
| 1
|
Een aantal studenten demonstreren.
| 1
|
Er ligt een kilo appels op tafel.
| 1
|
Er liggen een kilo appels op tafel.
| 1
|
Een kilo appels liggen op tafel.
| 0
|
Er staan twee liters melk in de koelkast.
| 1
|
Er staat twee liters melk in de koelkast.
| 0
|
Er staan twee liter melk in de koelkast.
| 0
|
Twee liters melk staat in de koelkast.
| 0
|
Een kudde olifanten gaat voorbij.
| 1
|
Een kudde olifanten gaan voorbij.
| 0
|
Er ligt een zakje snoepjes op tafel.
| 1
|
Er ligt twee reep chocola op tafel.
| 0
|
Dat paar eenden zwemt.
| 1
|
Die paar eenden zwemmen.
| 1
|
Ik heb dat pond kaas gekocht.
| 1
|
Ik vond die pond kaas lekkerder.
| 1
|
Deze paar eenden zijn geel.
| 1
|
Dit pond uien is vers.
| 1
|
Deze pond kaas is lekker.
| 1
|
Dit paartje eenden zwemt.
| 1
|
Dit pondje kaas is lekker.
| 1
|
Ik drink deze fles bier.
| 1
|
Ik drink die fles bier.
| 1
|
Ik drink dit fles bier.
| 0
|
Ik drink dat fles bier.
| 1
|
Deze kudde vee loopt buiten.
| 1
|
Dat kudde vee loopt buiten.
| 1
|
Dit stuk kaas is lekker.
| 1
|
Dat stuk kaas is lekker.
| 1
|
Deze stuk kaas is lekker.
| 0
|
Die stuk kaas is lekker.
| 1
|
De studenten verspreiden zich.
| 1
|
De politie verspreidt zich.
| 1
|
De studenten omsingelen het gebouw.
| 1
|
De politie omsingelt het gebouw.
| 1
|
Er omsingelen een aantal studenten het gebouw.
| 1
|
Een aantal studenten omsingelt het gebouw.
| 1
|
Jan verzamelde een doos postzegels.
| 1
|
Jan verzamelde een doos porselein.
| 1
|
Jan rookt een sigaar.
| 1
|
Jan rookt een doos sigaren.
| 1
|
Jan sloot een doos.
| 1
|
Jan at een kilo paddenstoelen.
| 1
|
Hij is gestoken door een zwerm wespen.
| 1
|
Hij heeft een stuk taart opgegeten.
| 1
|
Ik drink een koud glas bier.
| 1
|
Ik drink een glas koud bier.
| 1
|
Ik drink een lekker glas bier.
| 1
|
Ik drink een glas lekker bier.
| 1
|
Ik drink een glas met koud bier.
| 1
|
Ik drink een glas met lekker bier.
| 1
|
Ik drink een lekkere wijn.
| 1
|
Ik drink een lekker glas wijn.
| 1
|
Ik drink een lekkere glas wijn.
| 0
|
Ik drink een fles zure melk.
| 1
|
Ik heb een kleine doos knikkers.
| 1
|
Ik heb een doos kleine knikkers.
| 1
|
Dat is een luidruchtige groep studenten.
| 1
|
Ik schrijf met een geel stuk krijt.
| 1
|
Dat is een dodelijk brok radioactief afval.
| 1
|
Dat zijn een aantal luidruchtige studenten.
| 1
|
Dat is een luidruchtige aantal studenten.
| 0
|
Ik heb een kilo geel krijt.
| 1
|
De ouders van Jan en Marie slaan elkaar.
| 1
|
Hun ouders slaan elkaar.
| 1
|
Een pond pieren krioelt door elkaar.
| 1
|
Een emmer pieren krioelt door elkaar.
| 1
|
Een emmer pieren krioelen door elkaar.
| 0
|
Een club toeristen fotografeert elkaar.
| 1
|
Een club toeristen fotograferen elkaar.
| 0
|
Jan houdt een glas melk vast.
| 1
|
Ze is zuur.
| 1
|
Jan drinkt een glas melk.
| 1
|
Dat zijn een boel mensen.
| 1
|
Dat zijn vier boel mensen.
| 0
|
Subsets and Splits
No community queries yet
The top public SQL queries from the community will appear here once available.